IN HET ONDERSTAANDE VERHAAL WORDT MIJN OPA (VAN MOEDERZIJDE) ROELF BRANDS GENOEMD.
OOK HIJ HEEFT ER BIJNA NOOIT OVER GESPROKEN.
HELAAS HEB IK HEM PAS BETER LEREN KENNEN EN KUNNEN BEGRIJPEN NA ZIJN OVERLIJDEN.
Relaas van een ooggetuige:
In de nacht van 29 op 30 september 1944 werd een groep personen uit Onstwedde, Tange en Alteveer van hun bed gelicht en gearresteerd door de landwacht onder leiding van de beruchte SD'er Alsema.
Nobbe zegt, dat het een om een groep Duitsers en NSB'ers ging, maar uit andere bronnen blijkt, dat het toch een groep landwachters was, die door hun grijs/groene uniformen vaak voor Duitsers werden aangezien.
Wel waren enkele Onstwedder NSB'ers van de partij.
De volgende personen werden gearresteerd: “Wiepko Boels, Roelf Brands, Geert Horlings, Engel Huisman, Harm Lutjeboer, Wubbe Nobbe, Jochie(Johannes) Tipker, Bernard Wiersema, Jan Wolfs en Derk Zeeman”.
Verder werden nog gearresteerd de zonen van Zeeman, Johannes en Gezienus, die volgens Nobbe in een ander kamp hebben gezeten en de heren J Wilts en H Meinders (de melkboer?). van deze twee weet Nobbe niet of ze gevangen hebben gezeten.
Ook in de omgeving zoals in Stadskanaal, Winschoten en Oude Pekela werden arrestaties verricht, of dit door dezelfde groep landwachters gebeurde is niet bekend.
Het waarom van de arrestatie is niet al te duidelijk, bekend is dat de een lid was van de ondergrondse, de ander communistische ideeen had en weer een ander was onderduiker.
Nobbe was een onderduiker en hij heeft o.a. ondergedoken gezeten in de “Moushorn”.
Tijdens de bezetting was er niet veel voor nodig gearresteerd te worden.
Geladen op een Duitse vrachtauto werd de groep naar cafe Alvering te Alteveer gebracht.
In de gelagkamer werden ze met de gezichten naar de muur opgesteld en petten af!
Een enkeling werd hier vrijgelaten.
Daarna volgde vervoer naar Hotel Stokroos te Winschoten, ze zaten op de vrachtauto geladen, “als haringen in een ton”.
Bij het afscheid te Alteveer meende een NSB'er een grapje te moeten maken: “auf wiedersehen in Londen”.
Vanuit Winschoten werden ze getransporteerd naar de haven van Delfzijl, waar ze in een tent werden ondergebracht.
Hier werd op beter weer gewacht voor de overtocht naar Helgoland.
Na een paar dagen volgde inscheping op een Duits schip.
Vertrek om ca 22.00 uur en aankomst s'morgens in de schemering in de buurt van Helgoland.
Het verblijf op het schip was redelijk te noemen.
Toen ze de kust van Helgoland voor het eerst zagen, dacht Nobbe dat hij stro-bulten zag.
Dit bleken de prachtige rode rotsen van het eiland Helgoland.
Het schip kwam niet tegen de kade, de opvarenden werden gedebarkeerd met behulp van sloepen.
Een groep familieleden, o.a. Mevr. G Tipker Braam en haar dochter Jannie hebben in Delfzijl nog getracht contact te zoeken met de jongens, hetgeen niet helemaal is gelukt.
Ze zijn daarvoor helemaal op de fiets naar Delfzijl gereden, een gewaagde onderneming in die tijd.
De familie heeft bij de inscheping de jongens nog wel gezien, toen ze krom onder hun bagage langs marcheerden.
Er mocht in het gelid niet gesproken worden.
Toch heeft Jannie haar broer horen fluisteren: “groet'n aan mien vraauw, groet'n aan mien vraauw”.
(Naar mij later is gebleken, kon mijn moeder, vrouw van Jochie Tipker niet van de partij zijn, omdat zij zwanger was van broer Derk, geboren oktober 1944).
Daarna werden ze overgebracht naar het kamp, ook wel arbeitslager genoemd.
Het lager bestond uit houten barakken en Nobbe meent dat er in het kamp wel 500 personen waren opgesloten.
De groep Onstwedders sliepen samen op een kamer, samen met de heren Engels en Lindeman uit Oude Pekela.
Er werd geslapen in stapelbedden en aan dekens was vaak gebrek.
Wel werd de kamer door een kachel verwarmd.
De dag begon om zes uur en s'avonds half tien gingen de lichten uit.
De WC was buiten en bestond uit een “koele mit poale”.
Ook beschikte het kamp over een ziekenzaaltje, Nobbe kan zich niet herinneren of er veel zieken waren.
Zondags kon er gekerkt worden buiten het kamp in de Evangelische Kirche.
De bewaking bestond uit jongere Duitse Soldaten onder aanvoering van een lagerfuhrer.
De lagerfuhrer was bij de groep Onstwedders bekend als een redelijk en voorkomend man.
De groep zorgde ervoor dat hun kamer altijd netjes en opgeruimd was en dat stelde hij op prijs.
Dit in tegenstelling tot een groep Amsterdammers, die wat slordiger waren, deze kregen vaker op hun kop!
Ook hield de lagerfuhrer nogal van de vrouwtjes, hij kwam zijn nieuwste aanwinst altijd vol trots op de kamer van de Onstwedders laten zien!
Dhr Zeeman was kameroudste, als de lagerfuhrer binnenkwam, moest hij “achtung” brullen.
Maar ze mochten dan toch vrij vlug doorgaan met hun dagelijkse bezigheden.
De kampbewoners moesten arbeid voor de Duitsers verrichten.
De groep Onstwedders was als het volgt ingedeeld:
Onder leiding van dhr Lutjeboer werkten in de schoenmakerij de heren, Horlings, Huisman en Wolfs.
Dhr. Roelf Brands was ijzervlechter en de heren Boels, Nobbe, Tipker, Wiersema en Zeeman waren (op de rotsen) “bunkerbouwers”.
De jongens hadden een zwaar leven en kregen niet veel te eten.
Het normaal verstrekte eten bestond per dag uit twee plakjes brood, een klein stukje boter en s'avonds een “slaif vol boeskoolsoep”, zoals Nobbe het vertelde!
Mede dankzij de door de familie verstuurde voedselpakketten is de groep er nog zo redelijk afgekomen.
Deze pakketten werden door de familie gebracht naar dhr Okko Frikken te Vlagtwedde.
Frikken was in staat de pakketten de grens over te brengen en ze aldaar te posten.
Ook heeft dhr Theo Tipker, toen nog werkzaam bij de arbeitseinsatz te Leer(D) verschillende pakketten in Duitsland gepost.
Theo is later niet teruggekeerd naar zijn werkgever en opgepakt en gevangengezet in het concentratiekamp “Amersfoort”.
Vermoedelijk is het aan deze manier van verzenden te danken, dat praktisch al de paketten zijn aangekomen.
Voor de groep Onstwedders was dhr Lutjeboer een belangrijk man.
Doordat hij van beroep schoenmaker was, kon hij prachtige leren laarzen voor de lagerfuhrer maken.
Hij had bij deze dan ook een streepje voor.
De meeste jongens uit de groep gaven de voedselpakketten, vaak gevuld met bonen en worst, af aan Lutjeboer.
Hij nam vervolgens de etenswaren mee naar de schoenmakerij.
De schoenmakerij werd verwarmd door een kachel en in een afgedankt tienliters stroopblik kookte hij een, voor die tijd, lekker potje!
S'avonds bracht hij het eten mee naar de kamer.
Desondanks had de groep wel honger, Tipker heeft daarvan gezegd: “dat hij het brood wel uit de konijnenhokken wilde opvreten”.
Het regiem in het kamp was streng, maar gezien de faciliteiten hiervoor genoemd toch ook niet de strengste, de groep heeft er niet zoveel last van gehad.
Buiten de groep werden er wel lijfstraffen uitgedeeld door middel van gummistokslagen.
Ook werden de kampbewoners soms door de Duitsers geinfiltreerd.
Op een dag zou er volgens de bewaking een vluchtgevaarlijke gevangene bij komen.
De man werd geplaatst op de kamer van de Amsterdammers.
Wat opviel aan de man dat hij een prachtig corduroy kostuum droeg.
Dit maakte de Onstwedders gelijk voorzichtig!
Later ontpopte deze man zich als de gevaarlijke Gestapoman: “Eijkhof”.
Deze politieman had nogal woeste ideeen, wilde vaak de strengste straffen uitdelen, maar werd dan gelukkig afgeremd door de lagerfuhrer.
Van hem is bekend dat hij de kampbewoners de zee in wilde drijven.
Na ca 6 maanden werd de groep, behalve de heren Lutjeboer en Huisman, overgeplaatst naar de vaste wal.
Deze tocht heeft ongeveer 2 tot 3 dagen geduurd, waarbij nog werd overnacht in een schuur.
Op 26 april 1945 kwamen ze aan in een kamp te Stade. (Stade ligt aan de weg van Hamburg naar Cuxhaven).
In het nieuwe kamp hebben de jongens niet meer gewerkt, de Duitsers waren zeer onrustig vanwege geruchten over de naderende geallieerden. Hun eigen vliegtuigen werden in brand gestoken.
Toen waren er al gevangenen, die op de vlucht sloegen.
Op een nacht werd er appel gehouden, omdat er iemand ontvlucht was.
Ze moesten zich opstellen in rijen van drie personen, bij elke man die ontvluchten zou, zou elke tiende man in de rij worden doodgeschoten.
Doordat een Nederlandse gevangene de telling saboteerde is er van het doodschieten gelukkig niets terechtgekomen.
Nobbe en Tipker trokken nogal veel met elkaar op en na een paar dagen hebben ze beide besloten er vandoor te gaan.
Midden op de dag zijn ze vertrokken en het eerste gedeelte van de reis ging kruipend door sloten om de grote weg te bereiken.
Nobbe herinnert zich de reis als: "loop'n, loop'n en nog eens loop'n…….!
Op zeker moment kwamen ze voor een brug met een Duitse wachtpost.
Nobbe wilde terug, maar Tipker zei: “deurloop'n”!
Ze zijn doorgelopen en konden ongestoord verder.
Volgens Nobbe was Tipker erg onverschillig, hij rookte in een schuur met stro en bij bombardementen kregen ze hem niet wakker.
Hij zou erg hebben ingezeten over zijn gezin.
Dit in tegenstelling tot Tipker's karakter, welke vriendelijk en opgeruimd was en hij was zeker niet onverschillig.
Vermoedelijk is hij toen al ziek geweest, een andere verklaring is niet te geven.
De eerste nacht werd doorgebracht in een los staande schuur.
Aan het einde van de tweede dag kregen ze onderdak bij een boer.
Hier troffen ze Boels en Wolfs en de heren Pinkster uit Stadskanaal en Kugel uit Appingedam.
Bij deze boer sliepen ze in het stro en na een paar dagen werden ze bevrijd door de “tommies” (Engelsen).
De volgende halte was Cuxhaven, waar ze ca drie dagen in een school hebben geslapen.
Nadat de jongens ontluist waren, heeft een Engelse jeep met chauffeur de groep van toen zes personen naar het Winschoter station gebracht.
Onderweg werd er door de Engelse chauffeur een lekker potje gekookt.
Op 10 mei 1945 zijn de heren Boels, Nobbe, Tipker en Wolfs in een auto van het rode kruis thuis gekomen.
Volgens Nobbe was het in Onstwedde: “zwart van het volk”!
De bevolking was schijnbaar reeds ingelicht over hun komst.
De jongens waren sterk vermagerd en liepen op blote voeten in hun schoenen.
Gelukkig hadden ze het tot zover gered.
De laatsten van de groep, waaronder Roelf Brands zijn pas met behulp van de Canadezen op 2 juni 1945 teruggekeerd.
In het gemeentehuis van Onstwedde werd later kleding en schoeisel verstrekt.
Om de bevrijding te vieren hebben ze in Winschoten nog een groot feest gevierd.
Jarenlang hadden ze daarna een jaarlijkse feestavond, maar zoals met zoveel dingen is dit later verwaterd.